De prachtige kaasjeskruid Abutilon megapotamicum is een halfklimmende en halfheestersoort die ook bekend staat als kameresdoorn en fluwelen populier. De rechtop groeiende struiken vormen overhangende scheuten. Het bijzondere aan deze plant zijn de bloemen. Heldergele bloemkronen met een bruine stamper steken uit een vurig rode, ballonachtige kelk. In pot gekweekt, bijvoorbeeld op balkon of terras, kan deze prachtige kaasjeskruid een hoogte bereiken van wel 150 cm. Overwinteren moet zeker vorstvrij zijn.
Locatie en bodem
Wat alle soorten gemeen hebben, is de behoefte aan een warme, zonnige tot gedeeltelijk schaduwrijke locatie zonder directe zon. Een paar uurtjes zon in de ochtend en avond is ideaal. Op een zonnige plek bij het raam moet voldoende schaduw worden geboden. Ze kan vanaf half/eind mei tot in de herfst naar buiten. Hij moet buiten worden geplaatst op een plaats beschermd tegen wind en regen en beschermd tegen de brandende middagzon. De delicate scheuten van de prachtige kaasjeskruid zijn relatief gevoelig en kunnen beschadigd raken als ze onbeschermd blijven. Deze plant gedijt het beste bij temperaturen tussen de 19 en 21 graden, en navenant koeler in de winter. Het substraat moet een pH tussen 6,0 en 6,8 hebben. Het kan een potgrond op basis van compost zijn die goed doorlatend is en een zo hoog mogelijk humusgeh alte heeft. En niet te vergeten een drainagelaag ter bescherming tegen wateroverlast.
Tip:
Als de mooie kaasjeskruid blad verliest, kan dit komen door sterke temperatuurschommelingen, een te donkere en tochtige standplaats of zelfs een verandering van standplaats.
Water geven en bemesten
Van de lente tot de herfst moet het water overvloedig en regelmatig zijn, zonder wateroverlast te veroorzaken. Het substraat moet altijd gelijkmatig vochtig zijn en de kluit mag nooit helemaal uitdrogen; de prachtige kaasjeskruid reageert hierop door zijn bladeren te laten vallen. Laat vóór elke watergift de bovenste laag substraat lichtjes drogen. Overtollig water in de schotel of plantenbak moet regelmatig worden verwijderd. Bemesting moet ook regelmatig worden uitgevoerd, eens per 2 weken van april tot augustus/september. Geschikt hiervoor zijn onder meer: in de handel verkrijgbare vloeibare meststof, kunstmest voor bloeiende planten of kunstmeststicks voor bloeiende planten.
Snijden
- De prachtige kaasjeskruid heeft de neiging kaal te worden en in de loop der jaren schaars te groeien.
- Daarom wordt regelmatig snoeien aanbevolen.
- Dit kan in het vroege voorjaar of direct na de bloei worden gedaan.
- De prachtige kaasjeskruid kan ook ernstige snoei verdragen, tot de helft of tot aan het oude hout.
- Snijd bovendien alle lelijke, vervelende of verwelkte scheuten weg.
- Als het juiste maaitijdstip is gemist, kan er in de herfst worden gesnoeid.
- In dit geval knippen voordat u het opbergt voor de winter.
Tip:
Om ervoor te zorgen dat de planten compact blijven en niet kaal worden, kunnen jonge planten meerdere keren per jaar worden gesnoeid.
Overwintering
Mooie kaasjeskruid is over het algemeen niet winterhard en vraagt om een vorstvrije overwintering in een lichte ruimte bij temperaturen tussen de 10 en 12 graden. De kamertemperatuur mag niet boven de 15 graden komen. In de winter is het water geven veel spaarzamer: hoe koeler de overwintering, hoe minder water. Zelfs in de winter mag de baal niet volledig uitdrogen. Kunstmest is nu volledig achterwege gelaten. Voordat u de planten in het voorjaar weer buiten zet, dient u ze af te harden om verbranding door de zon te voorkomen. Het beste kunt u ze de eerste 1-2 weken op een halfschaduwrijke plaats zetten. Na deze 2 weken kan de prachtige kaasjeskruid op zijn definitieve plaats worden gezet.
Tip:
Ernstige temperatuurschommelingen moeten worden vermeden, deze kunnen leiden tot blad- en bloemverlies.
Verpotten
- Als de pot zwaar geworteld is, verpot Abutilon megapotamicum.
- De beste tijd hiervoor is maart.
- Haal eerst de plant uit de pot en verwijder de oude aarde.
- Snijd ook dode worteldelen af.
- De nieuwe plantenbak mag slechts iets groter zijn dan de oude.
- Afvoergaten en drainagelaag essentieel zodat overtollig water kan weglopen.
- Verkort de kaasjeskruid onmiddellijk na het planten met ongeveer een derde.
- Dit resulteert in een betere vertakking.
Na het verpotten mag de plant de eerste 2-3 weken niet aan direct zonlicht worden blootgesteld. Oudere exemplaren moeten mogelijk jaarlijks worden verpot.
Voortplanting
Hoofdstekken
De eenvoudigste en meest effectieve vorm van voortplanting is via kopstekken. Deze worden in het voorjaar geknipt; ze moeten ongeveer 8-12 cm lang zijn. De onderste bladeren worden verwijderd en de grote bladeren worden indien nodig ingekort om de verdamping zo laag mogelijk te houden. Vervolgens plaats je één of meerdere stekken in het kweeksubstraat, maak je het nat en leg je er de eerste 3-4 weken een lichtdoorlatende film overheen. De bodemtemperatuur moet rond de 22 graden zijn. Om rot- en schimmelvorming te voorkomen moet de folie af en toe worden verwijderd en moet het geheel worden geventileerd. De kweekbak wordt op een warme en lichte maar niet zonnige plaats geplaatst. Abutilon megapotamicum heeft voor wortelvorming een omgevingstemperatuur van 19-22 graden nodig. Nadat de beworteling heeft plaatsgevonden, wat te herkennen is aan nieuwe scheuten, kunnen de jonge plantjes in de tuin worden geplant.
Tip:
Een geschikt groeisubstraat kun je vinden in b.v. B. maak je eigen mengsel van gelijke delen zand en turf.
Zaaien
Bij het zaaien mogen de zaden slechts licht bedekt zijn met aarde, omdat ze in het licht ontkiemen. Het beste is om een binnenkas te gebruiken. Plaats de zaden in zaaigrond, druk ze licht aan en bevochtig het substraat. Tot het ontkiemen moet het altijd licht vochtig zijn en op geen enkel moment uitdrogen. Om schimmel of rot te voorkomen, verwijdert u de hoes kort en vaak. Onder optimale omstandigheden ontkiemen de zaden binnen 2-3 weken.
Tip:
Als je zaden uit je eigen oogst gebruikt, kan het voorkomen dat de nieuwe planten andere eigenschappen hebben dan de moederplanten. Dit is het geval als de moederplanten hybriden zijn.
Potentieel ongedierte
Wittevlieg
Plagen komen vaak voor als de lucht in de kamer te droog is. Dat zie je aan de bladeren die geel worden, verdrogen en afvallen en uiteraard aan de kleine witte vliegjes op de plant. Met gele borden of gele stickers kan het aantal volwassen dieren worden verminderd. Om de larven te bestrijden zijn systemische preparaten verkrijgbaar in de speciaalzaak. De natuurlijke vijanden zijn onder meer parasitaire wespen en chalcid-wespen, die kunnen worden gekocht bij nuttige postorderbedrijven voor insecten. Als preventieve maatregel moet aandacht worden besteed aan optimale locatieomstandigheden en zorg.
Bladluizen
Bladluizen vallen vooral jonge scheuten en bloemknoppen aan. Onvolgroeide scheutpunten en onvolgroeide bloemen kunnen wijzen op een plaag, net als plakkerige honingdauw op de bladeren. Als er sprake is van een plaag, kunt u de plant grondig douchen, waarbij u ook de onderkant van de bladeren niet vergeet. Doe vooraf de hele pot in een plastic zak die je aan de bovenkant sluit, zodat er geen luizen op het substraat kunnen vallen. Als er sprake is van een ernstige besmetting, kunnen chemische producten van speciaalzaken helpen. Om chemicaliën te vermijden, kun je ook natuurlijke vijanden gebruiken, zoals: Bijvoorbeeld gaasvliegen, galmuggen of lieveheersbeestjes.
Spidermijten
Een spintbesmetting is te zien in fijne witte vliezen, vooral in de bladoksels. Sproeien met plantenafkooksels of geschikte neemolieproducten helpt hiertegen. Ook nuttige insecten zoals gaasvliegen, roofwantsen, galmuggen, sluipwespen of lieveheersbeestjes kunnen hier worden gebruikt.
Tip:
Ongeacht met welk ongedierte de planten zijn geïnfecteerd, ze moeten altijd onmiddellijk worden geïsoleerd van gezonde planten om infectie of verspreiding te voorkomen.
Conclusie
De hangende kaasjeskruid kan behoorlijk weelderig groeien en onder optimale omstandigheden relatief groot worden. De aantrekkelijke bloemen maken de plant de hele zomer een blikvanger. De verzorging is niet veeleisend, alleen frequente veranderingen van locatie, te donkere locaties en sterke temperatuurschommelingen moeten worden vermeden.