Er zijn enkele eigendommen waarbij de gebruikelijke haag niet de beste rand is. Er zijn percelen die zo groot zijn dat het omranden ervan met exemplaren van de gebruikelijke haagplanten onmiddellijk tot verarming zou leiden.
Er zijn eigenschappen die er zo natuurlijk mogelijk uit moeten zien; misschien moet het geselecteerde hout op sommige locaties gewoon vrij groeien en in andere gebieden bestand zijn tegen vormsnoei. Er zijn eigendommen waarbij de haagachtige rand een extra taak moet vervullen, b.v. B. om een helling te versterken. In al deze gevallen is een haagontwerp met haagspar of haagmirte mogelijk:
De spar voor de haag
Sparren zijn coniferen, wat ze niet echt als haagplanten kwalificeert. Coniferen groeien anders dan andere struiken; ze vertakken zich meestal vanuit een hoofdstam en creëren nieuw plantenweefsel, deels via meristemen. Meristemen groeien door celdeling, soms genetisch beïnvloed om alleen nieuwe cellen in de bovenste of buitenste gebieden te vormen. Wat onder en dicht bij de stam ligt, verliest na een snede het vermogen om weer te ontkiemen. Daarom vormen veel coniferen conische vormen die alleen aan de buitenkant groen zijn. Dit is de reden waarom de meeste coniferen niet zo goed kunnen worden gesnoeid; elke snede die te diep is, gaat naar het gebied dat niet langer is geprogrammeerd voor groei en laat voor altijd een gat in de plant achter. Als de conifeer een topmeristeem heeft dat te krachtig wordt afgesneden, zal de top nooit verder groeien.
Natuurlijk is niet elke conifeersoort na het knippen even aarzelend in de groei, bij taxus bijvoorbeeld wel het gedeelte van de plant dat na het knippen weer uitloopt. B. heel groot, andere coniferen lopen graag uit, tenminste als je niet te diep snijdt. Daartoe behoren ook de sparren, die weer betrouwbaar uitlopen als ze alleen aan de uiteinden van de takken worden gesnoeid en door snoeien worden gestimuleerd om te vertakken. Alleen als je te diep snijdt, groeien ze niet meer uit; eenmaal gesneden gaten blijven dan achter.
Sparren hebben andere eigenschappen waardoor ze aanbevolen worden als haagplant. Ze stellen geen bijzondere eisen aan de standplaats, groeien op vochtige en voedselarme gronden en zijn zeer schaduwtolerant. Ze dienen als voedsel en leefgebied voor enkele kleine dieren, zoals de dennenvlinder, een soort vlinder waarvan de rupsen zich voeden met de naalden van sparrenbomen.
Vurenbomen kunnen op elke vorstvrije dag van het begin van de herfst tot het begin van de lente worden geplant en moeten vanaf dat moment regelmatig worden gesnoeid om de vorm van een haag te krijgen. Het beste kunt u de sparrenhaag na de tweede scheut in het najaar snoeien, omdat hij dan niet veel meer groeit, kunt u met één snit per jaar rondkomen. Als de vorm van de haag dit echter vereist, kan deze ook na de eerste scheuten in het voorjaar worden gesnoeid; u dient altijd slechts voldoende af te knippen zodat de overige scheuten nog groen zijn.
De Noorse spar, Picea abies, komt oorspronkelijk uit Midden-Europa en is een snelgroeiende groenblijvende conifeer die individueel en in groepen kan worden geplant. Het wordt ook rode spar genoemd (of, botanisch onjuist, rode spar) omdat het een roodbruine bast heeft. De jonge spar heeft grasgroene naalden die later diepgroen en glanzend worden. Rode sparren gedijen op bijna elke locatie; de bomen met ondiepe wortels kunnen ruim 50 cm per jaar groeien.
Als de fijnspar als haag moet worden geplant, worden er 3 tot 4 planten per meter geplant. Ook populair bij ons is de blauwe spar, Picea pungens glauca, die afkomstig is uit Noord-Amerika. Het is ook een robuuste naaldboom met blauwachtig glinsterende naalden, maar geeft de voorkeur aan voedselrijke grond. De blauwe spar groeit zo’n 30 cm per jaar en kan ook als haag gekweekt worden, per meter worden er 3 tot 4 planten geplant. Of de Servische spar, Picea omorika, die goed groeit op doorlatende grond en door zijn rechte groei gemakkelijk kan worden gekweekt als privacyhaag.
Dit waren slechts enkele voorbeelden uit het grote aanbod sparren, in de veelzijdige wereld van sparren zijn voor elke locatie en voor elke inrichtingswens groeivormen beschikbaar.
De mirtenhaag
Als je niet wilt dat een border zo hoog wordt, kun je haagmirte gebruiken om een haag te creëren. Hier kunt u de oevermirte, Lonicera Pilata, gebruiken, een kleine groenblijvende struik die veerkrachtig en winterhard is. De hellingsmirte is een sterk groeiende oppervlakteplanter die gedijt op normale tot droge grond, zonnige en schaduwrijke locaties verdraagt en zeer geschikt is voor het stabiliseren van hellingen. De taludmirte wordt tot 1 meter hoog, kan scherp worden gesnoeid en groeit altijd krachtig, dus ook geschikt voor het aanleggen van kleine heggen. Per meter oevermirte plant u 3 tot 4 planten.
Nog beter voor het creëren van kleine heggen is de haagmirte, Lonicera nitida Elegant, een groenblijvende, meerschietende struik die rechtop groeit en weelderige takken heeft. De haagmirte kan op zonnige tot zeer schaduwrijke plaatsen worden geplant, verdraagt droogte en stadsklimaat, elke normale, gecultiveerde tuingrond van zuur tot alkalisch, er kunnen 3 tot 5 planten per meter worden geplant. Het is een zeer goede bodembedekker, maar kan wel 1,5 meter hoog worden. In de winter kan hij soms weer aan de grond vriezen, maar herstelt zich dan snel.
Als je een haag met bosmirte of haagmirte wilt creëren, is het belangrijkste dat je de plant regelmatig snoeit. In dit geval moet je vanaf het begin voorkomen dat de plant zijn eigen groeivormen ontwikkelt.
Een haag bestaat uit veel kleine takken die dicht bij elkaar groeien, en niet uit individuele, sterke, lange scheuten met kleine zijtakken, zoals zich een volledig vrijgroeiende mirte zou vormen. Bovendien zou hij zich in de breedte krachtig ontwikkelen, terwijl bij het opleiden tot haag de voorkeur wordt gegeven aan scheuten die opwaarts groeien. Elke tak die langer is dan ca. 10 cm moet daarom worden afgeknipt, zodat er snel een mooi borderhaagje ontstaat. Met stekken krijg je trouwens duizenden stekjes, b.v. B. de haag kon steeds verder worden doorgezet (gewoon in de gewenste verlengingsrichting in de grond steken).